In 2023 bereikten de Raad voor Cultuur de eerste signalen dat jeugdpodiumkunstinstellingen tijdens hun voorstellingen meer last hadden van onheuse confrontaties dan voorheen. Daarnaast ving de raad signalen op van zelfcensuur bij makers. Voldoende aanleiding om een adviestraject te starten over artistieke vrijheid in Nederland. Het advies verschijnt begin 2026, in dit Boekman-artikel een voorschot.
Artistieke vrijheid van kunst is een groot goed. Samen met journalistiek en wetenschap draagt kunst bij aan het uitwisselen van uiteenlopende standpunten en nieuwe ideeën. Daarmee vormen deze domeinen belangrijke democratische pijlers. In een pluriforme samenleving zoals de Nederlandse bestaan er veel verschillende maatschappelijke belangen en opvattingen naast elkaar. Door deze samen te brengen in de publieke ruimte komt er idealiter een maatschappelijk gesprek op gang. Daarbij mogen en moeten die verschillende belangen en opvattingen ook schuren en botsen. Dit zogenoemde agonisme – het op een stevige, maar niet vijandige wijze oneens met elkaar kunnen zijn – draagt bij aan een levende democratie.(1)
Maatschappelijke openheid
Kunst speelt in een samenleving een eigen rol door op het toneel, in een boek, film- of tentoonstellingszaal empathie te kweken voor andere of nieuwe zienswijzen, de status quo kritisch te bevragen of door een gedeeld moment van schoonheid te creëren. Juist vanwege die openheid zijn autocratieën niet dol op de kunsten. Ze zijn een antigif voor wat de Amerikaanse historicus Timothy Snyder ‘de politiek van de onvermijdelijkheid’ noemt: een politiek die suggereert dat haar manier van denken de enige realistische is en dat er daarom geen andere levensvatbare politieke opvattingen mogelijk zijn.(2) Snyder en andere denkers wijzen er dan ook op dat een samenleving die openstaat voor verschillende opvattingen flexibeler, veerkrachtiger en sterker is, vooral wanneer de tijden onzeker zijn.
Maar juist die maatschappelijke openheid lijkt te krimpen, doordat agonisme wordt vervangen door antagonisme: een vijandigheid naar standpunten waarmee je het niet eens bent. Alle democratische pijlers die bijdragen aan die veerkrachtige houding gaan daar op dit moment onder gebukt. Niet alleen kunst, maar ook wetenschap en journalistiek. Dat is, geredeneerd vanuit de waarde van een weerbare samenleving, een zorgelijke ontwikkeling.
Al langer stond artistieke vrijheid op de agenda van de Raad voor Cultuur, maar in 2023 kwamen de eerste concrete signalen binnen dat jeugdpodiumkunstinstellingen tijdens hun voorstellingen meer last hadden van confron- taties dan voorheen: acteurs werden uit- gescholden, racistisch of homofoob bejegend en bedreigd. Zo kregen acteurs van een voorstelling over queerness regelmatig scheldpartijen uit het publiek over zich heen, kwamen er racistische geluiden uit het publiek tijdens een dansvoorstelling over racisme en werd een actrice die op een middelbare school een performance kwam geven met waterflesjes bekogeld en achterna gezeten. Schoolbesturen werden steeds huiveriger om voorstellingen te boeken of te bezoeken, zeker als ze gingen over thema’s als identiteit of seksualiteit.
Ook kwamen de eerste signalen binnen van zelfcensuur: makers vroegen zich af of ze zulke onderwerpen nog wel wilden behandelen of pasten titels en zelfs voorstellingen aan.
Nu is die botsing tussen kunst en samenleving van alle tijden, de Boekmanstichting besteedde in 1992 al een symposium en een publicatie aan dit fenomeen.(3) Toch lijkt het erop alsof samenleving en politiek tegenwoordig vaker moeite hebben met uitingen die ongemak, schuring of politiek-maatschappelijke discussie opleveren. De vooronderstelling dat deze gebeurtenissen niet slechts incidenten zijn, maar dat er sprake is van een patroon, bracht de raad ertoe een adviestraject te starten over artistieke vrijheid (publicatie begin 2026).
De raad vroeg zich af of de artistieke vrijheid in Nederland inderdaad onder druk staat en wat de handelingsperspectieven van politiek, overheid, kunstensector, maar ook bijvoorbeeld het onderwijs kunnen zijn om die vrijheid te bewaken en versterken. Daarover voerde een adviescommissie van de raad uitgebreid gesprekken met het veld. Tijdens die gesprekken en het schrijven van het advies bleven de voorbeelden, ook van buiten het onderwijs, over elkaar heen buitelen.
Horizontale en verticale as
De druk op de artistieke vrijheid van de kunsten komt van verschillende kanten. Om hier beter zicht op te krijgen maakt de raad in zijn advies een onderscheid tussen een horizontale en een verticale as. De verticale as verwijst naar de verhouding tussen kunst en overheid, de horizontale as verwijst naar de verhouding tussen kunst en samenleving.
Bij de verticale as gaat het ten eerste om de wetten en verdragen die de vrijheid van de kunstenaar beschermen bij het maken en presenteren van kunstuitingen. Ten tweede gaat het om de verhouding tussen overheid en kunst en de vraag in hoeverre de overheid een oordeel moet vellen over (de inhoud van) kunstuitingen. Zo zijn er ambassades die instellingen oproepen artiesten wel of niet te presenteren. Of gemeenteraadsleden die roepen om het stopzetten van gemeentesubsidie als een kunstinstelling in hun ogen iets onwelgevalligs doet of programmeert.
Politici vormen hier een ingewikkelde categorie, omdat zij vanuit hun functie als volksvertegenwoordiger kritisch moeten kunnen zijn op gebeurtenissen in de samenleving. Tegelijkertijd maken ze deel uit van een groter democratisch bouwwerk, waarin zij terughoudendheid moeten betrachten als het gaat om uitspraken over individuele kunstuitingen of over de keuzes van kunstenaars of instellingen om iets wel of niet te programmeren. De opmerkingen die politici maken hebben namelijk hun uitwerking opde horizontale as: op de samenleving en hoe deze kijkt naar kunstuitingen. Op dit punt raken de assen elkaar.
Kunstenaars en presentatie-instellingen worden op de verticale as redelijk goed beschermd tegen (overheids)censuur. Anders gezegd: de kunstenaar is wettelijk vrij zijn werk te maken en te presenteren. Ook kunnen mensen naar de rechter stappen als zij vinden dat een uiting ongepast is. De grens voor zowel de criticus als de kunstenaar zelf is dus uit- eindelijk het (straf)recht. Van het publiek wordt verwacht dat zij het werk van kunstenaars niet onmogelijk maakt door bedreiging, intimidatie, smaad of laster. Anders kan een gang naar de rechter volgen.
Aan de kant van de kunstenaar zit er een grens aan maatschappelijk onaccep- tabel gedrag, al is de artistieke vrijheid groot. Wat bijvoorbeeld niet mag zijn opruiende of haatdragende opmerkingen die buiten de artistieke context vallen, mishandeling van dieren of mensen op het toneel, of kinderporno. Over het algemeen werkt het juridisch mechanisme goed, zoals ook bleek in de meest recente casus van het Britse punkrapduo Bob Vylan: mensen die vinden dat er tijdens het optreden ongepaste opmerkingen werden geplaatst, zijn vrij om aangifte te doen en deden dat ook.
Ook werd de rechter in een kort geding gevraagd een vervolgoptreden te verbieden, waar de rechter op juridische gronden uiteindelijk niet in meeging. Juist omdat het juridisch mechanisme zo goed werkt, zouden politici de neiging moeten onderdrukken hun eigen oordeel te geven over iets wat nog onder de rechter is.
Als het gaat om de horizontale as (de verhouding tussen kunst en samenleving) zijn burgers vrij om openlijk iets van een kunstuiting te vinden. Sterker: als de functie van een kunstwerk is om bij te dragen aan het maatschappelijke debat is de vrijheid van meningsuiting cruciaal. Uit de gesprekken met het culturele veld maakt de raad echter op dat juist op deze as de meeste druk wordt gevoeld.
Gebeurtenissen op deze as zijn zeer diffuus: niet alleen zijn ze veelvormig, maar ze balanceren ook op de grens tussen burgers die hun kritische mening uiten over een kunstuiting en burgers (of groepen burgers) die proberen een kunstuiting onmogelijk te maken. De incidenten bij de jeugdtheaterinstellingen die mede aanleiding waren voor dit advies, zijn daar een voorbeeld van. Net als presenterende instellingen die door partijen uit de samenleving onder druk worden gezet om het werk van een kunstenaar wel of niet te tonen.
Die druk is niet altijd via het recht te verlichten, maar heeft wel (bedoeld of onbedoeld) een intimiderende werking op de kunstenaar of presentatie instelling. Dat geldt voor demonstraties voor de deur van een instelling, maar ook voor discussies op sociale media waarin kunstwerken uit hun context worden gehaald en negatief besproken.
Kunstenaars krijgen online ook te maken met druk om zich al dan niet uit te laten, bijvoorbeeld over de gebeurtenissen in Gaza. Of zij krijgen het verwijt dat ze een personage uit een minderheidsgroep niet zouden mogen opvoeren, omdat ze zelf niet tot die minderheidsgroep behoren. Dit alles leidt bij kunstenaars steeds vaker tot terughoudendheid.
Democratisch belang
Na de gesprekken met het veld concludeert de raad dat deze druk wordt gevoed door een steeds antagonistischere samenleving die de neiging heeft om geluiden die ongemakkelijk zijn of schuren weg te drukken. Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) blijkt dat Nederlanders niet zozeer gepolariseerd zijn als het gaat om wat ze van politieke vraagstukken vinden: Nederlanders zijn daarover vrij gematigd. Affectieve polarisatie, waarbij iemand die het niet met jou eens is al snel als vijand wordt gezien, lijkt wel toe te nemen.(4)
Dit alles gaat hand in hand met sociale media, waarvoor maatschappelijk conflict een indirect verdienmodel is. Ophef leidt tot kliks, en daarmee tot meer views en daarmee tot meer geld verdienen aan advertenties. De digitale mores druppelen ook door naar de fysieke wereld: we willen onprettige zaken in de fysieke werkelijkheid net zo makkelijk kunnen wegklikken of zelfs cancellen als online. Dat geeft aan dat de essentiële rol in de democratie van schurende meningen in het algemeen en in kunst in het bijzonder niet altijd wordt gezien.
Dat een schrijver of acteur bijvoorbeeld een personage opvoert met tegendraadse denkbeelden of met dubieuze gedragingen wil niet zeggen dat de kunstenaar zelf achter die denkbeelden staat, zoals toch vaak wordt gedacht. Het gaat erom dat het opvoeren van bepaalde gedachten, gedragingen of beelden in de publieke ruimte leidt tot een maatschappelijk gesprek. Dat er steeds vaker sprake lijkt te zijn van zelfcensuur vindt de raad daarom ook onacceptabel.
Gezien de oplopende maatschappelijke druk op de kunsten vindt de raad het noodzakelijk dat de ‘dijkbewaking’ van de artistieke vrijheid wordt versterkt. De raad werkt in zijn advies dan ook een aantal handelingsperspectieven uit, waarmee de overheid en de politiek, de kunsten zelf, maar ook het onderwijs de artistieke vrijheid verder kunnen borgen.
Een belangrijk aspect dat die handelingsperspectieven met elkaar verbindt, is de noodzaak om het publieke belang van de kunsten beter uit te dragen naar een groter publiek. Dat is, vindt de raad, een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor politiek, kunstensector en onderwijs. Hoe meer kinderen en volwassenen ervaren wat kunst aan hun leven kan bijdragen, hoe makkelijker het is om de vrijheid van de kunsten en de waarde daarvan te verdedigen. Het democratische belang is niet te onderschatten.
Noten
- Zie onder andere het werk van de politieke filosofe Chantal Mouffe. Zij onderscheidt ‘agonisme’, het op een vriendschappelijke manier oneens zijn over bepaalde standpunten, en ‘antagonisme’, het op een vijandelijke manier oneens zijn. Agonisme ziet Mouffe als voorwaarde voor een levende democratie.
- Snyder, T. (2025) Over vrijheid. Amsterdam: Balans.
-
Alkema, E.A. (red.); Boekmanstichting (1992) Hoe vrij is kunst? Onderdruk king, censuur en andere beperkingen aan de vrijheid van kunst. Amsterdam: Cramwinkel.
-
Het SCP doet doorlopend onderzoek naar politieke en affectieve polarisatie. Zie onder andere: Miltenburg, E. (et al.) (2022) Burgerperspectieven 2022 bericht 2. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.